Het aantal gezinshuizen in Nederland groeit gestaag. Steeds meer zorgaanbieders bouwen leefgroepen af en breiden uit met gezinshuizen. In de periode van 2011 tot nu is het aantal gezinshuizen gestegen van 389 naar circa 1.000, waar bijna 3.200 kinderen en jongeren wonen. Het belang van duidelijke fiscale regelingen voor gezinshuizen wordt dan ook steeds groter.
Gezinshuis
Een gezinshuis is een kleinschalige woonvorm waar één of meer kinderen of jongeren tussen 0 en 24 jaar opgenomen worden in het eigen gezin van de gezinshuisouder(s). In het gezinshuis bieden deze ouders op professionele wijze 24 uur per dag, 7 dagen in de week verzorging, opvoeding en begeleiding. Minimaal een van beide ouders ontvangt hiervoor een inkomen.
Meerdere constructies
Er zijn in Nederland drie constructies waarin gezinshuizen opereren. Bij de eerste is er een zorgaanbieder die de gezinshuisouder(s) in dienst neemt door middel van een arbeidsovereenkomst. Daarnaast zijn er gezinshuizen in de vorm van franchise. De derde vorm betreft gezinshuizen die volledig zelfstandig opereren onafhankelijk van een zorgaanbieder of franchiseorganisatie.
Fiscale uitwerking
De wijze waarop belasting wordt geheven over het inkomen van de gezinshuishouder is afhankelijk van de constructie waarin het gezinshuis opereert. Ook binnen de gekozen constructie kan de belastingheffing per specifiek geval verschillen. Hiervan is met name sprake in de situatie dat het gezinshuis een zelfstandige onderneming is en de inkomsten worden belast als winst uit onderneming. Voor de fiscale uitwerking is in dat geval relevant of de woning privévermogen is of als ondernemingsvermogen wordt aangemerkt.
Aftrek huisvestingskosten bij gezinshuizen
De dagvergoeding die de gezinshuisouder ontvangt ziet deels op huisvesting. Aangezien de vergoeding voor gezinsouders volledig wordt belast, zou het terecht zijn dat de huisvestigingskosten voor aftrek in aanmerking komen. Indien de woning als privévermogen is geëtiketteerd, is echter de aftrekbeperking van artikel 3.16 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 van toepassing. Aangezien geen sprake is van een van een zelfstandige werkruimte kunnen de huisvestingskosten door de gezinsouders niet ten laste van de winst worden gebracht.
Onduidelijkheid
Veelal is vooraf voor gezinsouders niet duidelijk hoe de belastingheffing voor hun uitpakt. Als voorbeeld schets ik de onduidelijkheid in de volgende situatie. Een echtpaar woont samen met hun twee kinderen in een woning. Zij besluiten de woning van de buren aan te kopen en deze twee woningen samen te voegen tot één woning met gezinshuisopvang (zelfstandige onderneming). Door middel van het aanbrengen van een deur in de woningscheidende wand van de beide woonkamers komen beide woningen voortdurend met elkaar in verbinding te staan. De samengevoegde woning zal worden bewoond door het echtpaar, hun kinderen en vijf gezinshuiskinderen. De ‘oude’ woning wordt voor de inkomstenbelasting aangemerkt als eigen woning, waarop de eigenwoningregeling van toepassing is. Maar kan de samengevoegde woning ook als eigen woning blijven kwalificeren? En indien de wens is dat de nieuwe woning als ondernemingsvermogen wordt aangemerkt, geldt dit dan alleen voor de nieuw gekochte woning of voor de gehele samengevoegde woning?
Conclusie
Om de hiervoor genoemde onduidelijkheid te voorkomen, is mijn advies om de situatie vooraf altijd voor te leggen aan de Belastingdienst. Ik pleit echter voor meer duidelijkheid over de fiscale behandeling van gezinshuizen en een vast beleid voor de aftrek van kosten van huisvesting en ondersteuning voor gezinshuisouders. Reeds in oktober 2018 schreef de minister van volksgezondheid dat hij in overleg is met de minister van financiën om de fiscale knelpunten die rondom gezinshuizen spelen aan te pakken. Vooralsnog heb ik hier nog niets van gezien.
De auteur drs. J. Zwarthoed-Tol is als belastingadviseur werkzaam bij Contaxus Belastingadviseurs en Accountants te Volendam